In de vroege zomer van 1944, kort nadat geallieerde troepen geland waren op
de stranden van Normandië, meldt Gijs van Hall zich bij de Rijksverzekeringsbank aan de Apollolaan in Amsterdam. Het is het begin van een gewaagde
miljoenendans. Willem de Bell volgt de broers Wally en Gijs van Hall en vertelt
het verhaal van een ondergrondse bank. Hij zoekt het spoor terug langs een
sigarenkistje op het gazon van een villa in Bentveld, een rafelig zakboekje,
runners op Wall Street en een wiegje in een achterhuis. De Bell stuit gaandeweg op verloren fragmenten, als bij een portret waarvan de achtergrond is
overgeschilderd.