Ruim 150 jaar geleden brak de Amerikaanse Burgeroorlog uit. Dit grootste en bloedigste conflict op Amerikaanse bodem hield het land vier jaar lang in een wurgende greep en liet na afloop diepe sporen na, die tot op de dag van vandaag zichtbaar en voelbaar zijn. De inzet van deze gruwelijke oorlog, die meer dan 600.000 mensenlevens kostte was het behoud van de Unie of de afsplitsing van de Geconfedereerde Staten van Amerika inclusief de handhaving van de slavernij.
In het conflict tussen het geïndustrialiseerde Noorden en het overwegend agrarische Zuiden speelden de immigranten, die tussen 1840 en 1860 vanuit Europa naar Amerika waren gekomen, een belangrijke rol. Deze immigranten waren vooral afkomstig uit Ierland en Duitsland. Ook vanuit Nederland zochten in die tijd zo’n 10.000 mensen hun heil in de nieuwe wereld. Naast economische of politieke motieven, die bij de Ieren en Duitsers de drijfveer vormden, waren het in Nederland vooral degenen, die zich hadden afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk.
Toen in 1861 de Amerikaanse Burgeroorlog uitbrak deed de nieuwgekozen president Abraham Lincoln een beroep op de mannelijke bevolking om zich als vrijwilliger te melden voor het leger van de Unie. Aan deze oproep werd ook gehoor gegeven door enkele honderden Nederlanders.
Hun ervaringen, zoals weergegeven in brieven en andere historische bronnen, staan centraal in Vechten voor het Beloofde Land, waarin het verloop van de Burgeroorlog de rode draad vormt. Een enkele uitzondering daargelaten, zoals ingenieur Charles Liernur uit Haarlem, vochten de Nederlanders in het leger van de Unie. Zij waren meestal als kind in de jaren veertig en vijftig met hun ouders meegekomen en inmiddels oud genoeg om in het leger te worden ingelijfd. Een enkeling kwam speciaal naar Amerika om zijn diensten aan te bieden aan het leger van de Unie, zoals de legerarts Dr. Bernard van der Kieft uit Utrecht.