Op 1 januari 1738 verging voor de monding van de Marowijne-rivier in Suriname het Slavenschip Leusden, eigendom van de West-Indische Compagnie (WIC), met aan boord 700 Afrikaanse gevangenen, op het moment van de ramp bevonden zich 680 gevangenen aan boord, waarvan er slechts 16 de ramp overleefden.
Het schip de Leusden, gebouwd in Amsterdam in 1719, heeft tot aan haar ondergang in 1738 tien slaventochten uitgevoerd. Van haar eerste reis tot aan haar ondergang voerde de Leusden in totaal 10 slaventochten uit, waarbij slechts 73% van de gevangenen levend de overzijde bereikte. De geschiedenis van de Leusden confronteert ons met alle facetten van de trans-Atlantische slavenhandel: opstanden, ziekten en tenslotte de moord op 664 gevangenen door de bemanning tijdens de ondergang van het schip. Deze scheepsramp, die geldt als de grootste moordpartij tijdens de gehele periode van de slavenhandel, is tot nu toe onbesproken gebleven. De beschrijving van de geschiedenis van dit schip brengt ons dichter bij een periode waar wij liever niet aan herinnerd willen worden.
Er is tot nog toe bijzonder weinig onderzoek gedaan naar de specifieke schepen die de transatlantische slavenhandel mogelijk maakten. Wellicht heeft de morele verontwaardiging — dan wel schaamte — over het fenomeen slavernij objectief onderzoek altijd in de weg gestaan. Leo Balai ontdekte echter diverse tot nog toe onbekende bronnen, waarin over het feitelijke reilen en zeilen aan boord van slavenschepen wordt verhaald.