Curaçao bleek ongeschikt voor tropische plantagelandbouw. Slavernij en vrijheid op Curaçao beschrijft hoe het eiland zich tot een Atlantisch handelsknooppunt ontwikkelde met de slavenhandel als motor.
De concentratie van de bevolking in het stedelijk gebied rond de haven, waar ook de helft van de slaven woonde, weerspiegelt deze economische gerichtheid. Stad en haven boden goede mogelijkheden voor slaven om geld te verdienen en zichzelf en vooral ook hun kinderen vrij te kopen.
Gedurende de achttiende eeuw groeide de bevolkingsgroep van vrijgelaten slaven en hun vrijgeboren nakomelingen snel. Omstreeks 1790 waren de aantallen vrije niet-blanken en blanken vergelijkbaar. De blanken beschouwden de vrije zwarten en kleurlingen met een mengeling van verachting, achterdocht en angst. In blanke ogen vormden zij samen met de slaven één groep. Dit kwam tot uiting in de lokale wetgeving en leidde tot misstanden bij onder meer de rechtspraak.
Desondanks wisten vrije niet-blanken een stevige positie binnen de Curaçaose economie te verwerven en zij werden onmisbaar bij interne ordehandhaving en defensie. Er ontstond een spanningsveld tussen gouvernement, blanke bevolking en de vrije niet-blanke groep. Toen het eiland eind achttiende eeuw werd meegezogen in een regionale maalstroom van maatschappelijke onrust en geweld op de schokgolven van de Franse en Haïtiaanse revoluties werd hieraan een dimensie toegevoegd.