Waren ouders een halve eeuw geleden klaar met de zorg voor hun kinderen als die de deur uit waren, tegenwoordig duurt die zorg vaak veel langer, ook als de kinderen al volwassen zijn. En die zorg gaat ongemerkt over in zorg voor de kleinkinderen. Grootouders fungeren op grote schaal als oppas, en ze steunen hun kinderen financieel. Natuurlijk geldt dat niet voor iedereen, maar er is wel een duidelijke verandering zichtbaar ten opzichte van vorige generaties.
Hiermee lijkt een volgende fase aan te breken in het proces waarbij kinderen steeds langer 'kind' blijven: de periode waarin zij afhankelijk zijn van hun ouders wordt opgerekt naar de jongvolwassen leeftijd. Wat zijn de oorzaken van die verandering? En wat zijn de gevolgen voor de familieverhoudingen? Daarover bestaat vooral onduidelijkheid: de relaties tussen ouders en jongvolwassen kinderen zijn in beweging op een manier die nog moeilijk bespreekbaar is. Botsende verwachtingen en smeulende conflicten kunnen het gevolg zijn.
De inmiddels jongbejaarde babyboomers en hun kinderen vormen de eerste generaties die met deze verandering te maken krijgen. Zij zijn de pioniers die in deze overgangsperiode hun eigen weg moeten zoeken en daarbij stuiten op onbeantwoorde vragen. Babyboomers wilden de afstandelijke omgangsvormen uit hun eigen jeugd vermijden, maar sloegen ze daarbij door naar het andere uiterste door 'vrienden' te willen zijn met hun kinderen? Waar trek je de grens als je kinderen een groter beroep op je doen dan je lief is? Ben je je ouders dankbaarheid verschuldigd voor hun hulp en inspanningen?
De auteurs, beiden in 1946 geboren, onderzoeken deze vragen en veranderingen aan de hand van hun eigen persoonlijke verhaal, gesprekken met ouders en kinderen uit hun omgeving en interviews met sociologen en andere wetenschappers.