Het is 16 november 1942. Pieter Kapenga (1898-1982), hoofdagent in Kampen, wordt bij zijn korpschef geroepen voor een ‘opdracht die zo onopvallend mogelijk moet worden uitgevoerd’. Het gaat om de deportatie van zijn Joodse stadsgenoten naar Westerbork. Kapenga weigert en komt terecht in Kamp Vught en daarna in Dachau.
Kapenga overleeft, maar hij spreekt er nooit meer over. Dit tot verdriet van zijn kleinzoon, de historicus en oud-Trouw-journalist Peter Sierksma. Nu, bijna tachtig jaar later, probeert Sierksma alsnog de religieuze en politieke achtergronden van zijn grootvaders weigering te achterhalen.