La serenissima wordt Venetië ook wel genoemd, de hoogst serene. Een naam die de stad te danken heeft aan haar welvaart en eeuwenlange onafhankelijke politieke positie. En aan haar schoonheid. Maar achter de voorspoed en kunst van de lagunestad schuilt weemoed. Thomas Mann schreef erover in De dood van Venetië.
De Zwarte Dood in Venetië vertelt over het andere Venetië, waar via de havens niet alleen rijkdom, maar ook nietsvermoedend de Zwarte Dood werd binnengehaald. Twee kort op elkaar volgende pestuitbraken eind zestiende en begin zeventiende eeuw eisten tienduizenden slachtoffers en ontvolkten de stad. Alleen het geloof kon het tij keren.
Met de gelofte nieuwe godshuizen te bouwen, hoopten de Venetianen de pandemie te bezweren. Vermaarde architecten, beeldhouwers en schilders – zoals Palladio, Tintoretto, Bellini, Titiaan en Veronese – werden uitgenodigd ontwerpen in te dienen voor kerk en interieur. Dankzij gulle schenkingen en aflaten konden de gebouwen snel verrijzen. Eind 1630 waren de Venetianen bevrijd van de pest en kreeg de stad met rijk gedecoreerde koepelkerken haar befaamde silhouet.